Over evolutie e.d.

59. De planten komen - 1. Na de ijstijd

Een paar jaar geleden heb ik een artikel geschreven over het uitsterven van al onze planten aan het begin van de ijstijd (zie 2. Overleven en de ijstijd). Dus aan het einde van de ijstijd, zo'n 15.000 jaar geleden, waren er hier geen planten meer. Maar er bestonden ook nergens meer nakomelingen van onze planten van vóór de ijstijd. Kortom we moesten met een schone lei beginnen. Dit is het eerste artikel in een serietje van zes over hoe sinds de ijstijd onze flora weer is opgebouwd. En dat was zeker niet alleen met planten die uit zichzelf hierheen kwamen.

De tocht van de eiken

Onze eerste planten na de ijstijd kwamen vooral uit Zuid-Spanje en Zuid-Italië en enkele ook uit het Balkan gebied. In het eerdere artikel "Overleven en de ijstijd" staat ook een kaartje van Alterra met de tocht die de eiken aflegden om Noord-Europa in bezit te nemen.

Onze eiken zijn dus uit het zuiden naar ons land gekomen. In het vorige interglaciaal (de warme periode tussen twee ijstijden) groeiden hier ook eiken, maar onze huidige eiken zijn daar geen afstammelingen van. Waarschijnlijk waren de eiken in het vorige interglaciaal ook vooral zomer- en wintereiken, maar die hebben niet kunnen 'vluchten' naar het zuiden omdat de Alpen en Pyreneeën één ijsmassa waren geworden en zo de weg afsloten. Verre verwanten van die vroegere eiken zijn dus hierheen gekomen en waarschijnlijk geldt iets dergelijks voor de meeste planten die na de ijstijd deze kant op kwamen. Er waren hier minstens vier ijstijden en we moeten aannemen dat al die ijstijden met steeds weer uitstervende planten in het noorden en forse verschuivingen in het zuiden, het aantal soorten in Europa flink hebben verminderd.

59.ijstijd vlakte (79K) De noordenwind bracht löss in Zuid-Limburg en zand in Brabant

Nederland na de ijstijd

Tijdens de laatste ijstijd was Nederland niet of nauwelijks bedekt met landijs. Dat landijs waren de punten van de gletsjers die kilometers dik op Scandinavië lagen. In een eerdere ijstijd bereikten die gletsjers ons land wel en de heuvels van de Veluwe en bij Nijmegen zijn door dit ijs opgestuwd. Tijdens de laatste ijstijd lag de Noordzee droog, de zeespiegel lag zo'n 40 m lager door de bergen ijs in het noorden. Enorme hoeveelheden zand zijn toen door noordenwinden hierheen geblazen. Het grove zand viel in o.a. Brabant en het fijnere spul viel o.a. in Zuid-Limburg en dat noemen we nu löss. Een gordel van die vruchtbare löss loopt van Parijs via België naar Zuid-Limburg en via Duitsland helemaal tot in de Oekraïne. Dank zij de koude winden in de ijstijd.

Later hebben de westenwinden in Brabant nog een aantal dekzandruggen bij elkaar geblazen die zorgen voor droge ruggen en slecht afwaterende stukken er tussen. West-Nederland was moeras.

59.toendra (96K) Midden-Europa was een toendra aan het einde van de ijstijd

De eerste planten

Dat was dus, heel kort door de bocht, het landschap dat lag te wachten op de eerste planten. In de overgang van ijstijd naar tussenijstijd, zal ons land een tijdlang in de toendra zone hebben gelegen. Op de toendra dooit 's zomers de toplaag van de grond en daar kunnen dus planten groeien, maar dieper blijft de grond bevroren dus grote bomen kunnen er niet komen. Onze eerste planten waren dus mossen, grassen, zeggen en dergelijke en als 'bomen' dwergberkjes. De eerste zaden van deze planten werden waarschijnlijk vooral door de wind aangevoerd.

Toen het weer wat warmer werd, verdween het ijs in de grond en verschoof het toendra gebied richting Scandinavië én richting de hogere hellingen van de Alpen en Pyreneeën. We zien dan ook dat in de Alpen en in delen van Scandinavië planten voorkomen die in het gebied er tussen niet groeien.

Bomen en struiken

59.den (59K)

De eerste echte bomen die zich hier meldden nadat de bodem helemaal was ontdooid (rond 10 tot 9.000 voor Christus) waren onze bekende berken en de grove den. De berken zijn natuur-lijk de pioniers bij uitstek en aangezien de den de laatste boom is die je ziet als je naar het noorden reist, kan dat ook geen verrassing zijn. Wat wij ons vaak niet realiseren is dat de den een tijdlang ontbroken heeft in Nederland. Misschien is hij verdwenen omdat het klimaat meer geschikt werd voor loofbomen of doordat de Middeleeuwers ontdekten dat de den goed brandhout leverde. Of de combinatie natuurlijk. In ieder geval moesten in 1515 voor het eerste aangeplante naaldbos, het Mastbos bij Breda, jonge dennen en zaad uit Duitsland worden gehaald. Die dennen waren bedoeld voor de masten van zeilschepen en grove dennen heten in het Brabants dialect nog steeds masten. Een aanwijzing dat men er destijds geen naam (meer) voor had doordat men er nooit meer een zag.

Ongeveer tegelijk met de den verscheen de hazelaar in Nederland. Waarom die zo vroeg kwam en zich zo goed kon handhaven is mij een raadsel. De hazelaar is behoorlijk kwetsbaar voor late vorst en die zal toen zeker regelmatig zijn opgetreden. Nog verrassender is hoe die zware hazelnoten zo snel naar het noorden konden reizen. Eekhoorns en gaaien en dergelijke zullen zeker een bijdrage hebben geleverd, maar ik denk dat zich hier hetzelfde probleem voordoet als bij de eiken. Men heeft uitgerekend dat de eiken die hierheen kwamen, sneller hebben gereisd dan 50 km per jaar en dat is zo'n beetje het maximum dat je van een gaai mag verwachten als hij eikels gaat verstoppen. Men denkt dat eikels ook drijvend in rivieren naar het noorden zijn gekomen. De meeste rivieren in West-Europa stromen inderdaad naar het noorden, maar eikels drijven niet! Maar men heeft ook gezien dat eikels die geïnfecteerd zijn met bepaalde insecten, wel drijven en ook kiemkrachtig blijven. Dus dat moet de oplossing zijn. Denkt men. Maar nu nog de hazelnoten, die waren al 2500 jaar eerder hier dan de eiken!

59.hazelaar (78K) De hazelaar lijkt kwetsbaarder dan hij is: hij kwam ongeveer tegelijk met de den en lang voor de eiken

Bij de eerste emigranten hoorde ook bitterzoet. Een van de eerste vaste planten, na de grassen en zeggen natuurlijk, die hier is aangetoond. De vraag is dan of de nadruk bij deze constatering moet liggen op 'was hier het eerst' of op 'kunnen we bewijzen dat die er was'. Aantonen dat een bepaalde plant hier groeide in bijv. 9000 voor onze jaartelling is niet zo eenvoudig. Tegenwoordig wordt bij opgravingen ook gekeken naar mogelijke plantaardige resten. Vooral in het veen blijven die vaak redelijk goed bewaard. Dan is het de vraag of men aan de verkoolde of half verteerde resten nog kan zien van welke plant het is geweest. Stuifmeel blijft heel goed bewaard, maar aan stuifmeel kun je vaak wel zien uit welke plantenfamilie het komt, maar niet van welke soort in die familie. Hout, noten en harde zaden blijven vaak ook redelijk goed bewaard, maar de onderzoeker weet natuurlijk niet wat hij mist omdat het niet bewaard is gebleven. En als hij dan uiteindelijk heeft geconcludeerd dat hij de resten van bijvoorbeeld bitterzoet heeft gevonden, moet hij ook nog kunnen vaststellen hoe oud de laag is waarin de resten zaten. Dit hele onderzoek, de paleobotanie, is nog vrij jong en er is in Nederland een database met alle vondsten op dit gebied. Hieruit hoopt men op de duur een wat breder beeld te krijgen over wat er in bijv. 9000 voor Chr. hier wel groeide, maar ook wat er niet groeide. Nu weten we dat bitterzoet er wel groeide, maar zijn neefje de zwarte nachtschade?

Nog enkele vroege immigranten

Als ik zie wat hier al vroeg was, zie ik er eerlijk gezegd geen systeem in. Het lijkt volkomen willekeurig. Rond 7500 voor Chr. kwamen hier bijv. de linde, de els, de roos en de wilde appel. Duizend jaar later de eik, de struikheide en de brandnetel. En de beuk kwam pas 2000 voor Chr. Misschien komen de geleerden er in de komende jaren nog achter wat de reissnelheid van de planten bepaalde.

59.linde (109K) De linde kwam hier meer dan 1000 jaar na de den, samen met de roos, els en wilde appel

Maar de dieren reisden in ieder geval sneller dan veel planten. De eerste dieren verschenen al toen het gebied een toendra werd dus zo'n 10.000 voor Chr. En de jagers liepen er achteraan. In die tijd lag de Noordzee droog dus de dieren en de jagers konden doorlopen naar Engeland en bijvoorbeeld naar de Doggersbank. En dat hebben ze ook gedaan want op allerlei plaatsen in de Noordzee vindt men botten van mammoeten en andere dieren uit die tijd. Ook van de jagers vindt men resten, niet alleen botten maar ook stenen wapens en gereedschappen. De wat hoger gelegen Doggersbank was populair bij deze mensen, mis-schien ook omdat er meer soorten planten groeiden.

59.gaai (225K) De gaai hielp de eik op zijn reis naar het noorden, net zoals veel vogels dat deden met besdragende bomen en planten

De wind, het water en de dieren

Tot 5300 voor Christus groeide het aantal soorten planten hier gestaag. Hoe ze hier kwamen weten we dus niet precies althans niet hoe iedere soort het voor elkaar heeft gekregen. Maar het is duidelijk dat de wind allerlei zaden onze kant opgeblazen heeft, dat sommige mee gedreven zijn met rivieren of met zeestromen of gewoon verspoeld zijn. De dieren kunnen ook belangrijke transporteurs zijn. De gaai die eikels verstopt is al genoemd, runderen en dergelijke kunnen zaden verplaatsen die aan hun vacht hechten en veel vogels eten bessen maar verteren de zaden niet. Dus uit een vogelpoepje kan dan weer een nieuwe boom of struik groeien. Maar rond 5300 voor onze jaartelling arriveerden de eerste boeren op de löss in Zuid-Limburg en die brachten hun eigen planten mee. Daarover gaat het volgende artikel.

Jan van Dingenen - 2013.

Artikelen in deze serie

- 2. Overleven en de ijstijd

- 59. De planten komen - 1. Na de ijstijd

- 60. De planten komen - 2. De boeren

- 61. De planten komen - 3. De Romeinen

- 62. De planten komen - 4. De Middeleeuwen

- 63. De planten komen - 5. Christoffel Columbus

- 64. De planten komen - 6. Kunstmest en siertuinen